<<     Inhoud    >>



Er is een aantal schoentechnische aanpassingen die frequent aan confectieschoeisel worden aangebracht en die de klachten aanzienlijk kunnen reduceren of laten verdwijnen.

5.1 Afwikkeling

Een schoen heeft normaal gesproken een buigpunt ter hoogte van de bal van de voet. Bij het afwikkelen ontstaat, als de zwaartelijn naar voren wordt verplaatst, dorsaalflexie in de MTP-gewrichten. De bal van de voet is het draaipunt waarover de afwikkeling plaats vindt. De houten klomp is een 'schoen' met een kunstmatige afwikkeling. De klomp kan niet buigen ter hoogte van de bal van de voet, maar is vanaf de bal van de voet afgerond. Als de zwaartelijn naar voren wordt verplaatst, draait de klomp over dit kunstmatige draaipunt. Zonder dorsaalflexie in de MTP-gewrichten vindt dus toch een soepele afwikkeling plaats. Belangrijke indicaties voor een kunstmatige afwikkeling zijn dan ook die situaties waarbij dorsaalflexie van de MTP-gewrichten pijnlijk of onmogelijk is, zoals bij een hallux rigidus of hallux limitus. De kunstmatige afwikkeling wordt onder de schoen aangebracht. Het spreekt voor zich dat de hakhoogte aangepast moet worden. Globaal onderscheiden we vier typen afwikkeling.

5.2 Proximale afwikkeling of vroege afwikkeling

Bij proximale of vroege afwikkeling wordt de kunstmatige afwikkeling (het nieuwe draaipunt) proximaal van de bal van de voet aangebracht. Zodra de zwaartelijn dit punt tijdens de standfase passeert, zal de kunstmatige afwikkeling plaatsvinden. Een belangrijk effect hiervan is, dat de piekdruk onder de MTP-regio tijdens de afzet lager wordt. Dit is vooral gunstig in die situaties waarbij hoge druk voorkomen moet worden, zoals bij diabetes mellitus (10.16) en reumatoïde arthtritis (10.17). De drukwaarden kunnen met zo'n 15% afnemen. Normaal wordt tijdens de afwikkeling een extensiemoment op de knie uitgeoefend, dat wil zeggen de grondreactiekracht duwt de knie in extensie. Bij een proximale afwikkeling verloopt de grondreactiekracht dichter bij de knieas, waardoor het extensiemoment kleiner wordt. Wanneer een patiënt tot hyperextensie van de knie neigt tijdens het tweede deel van de standfase, heeft een proximale afwikkeling hierop dus een gunstige werking.

5.3 Distale of late afwikkeling

Als een patiënt moeite heeft om de knie te stabiliseren en snel tot knieflexie neigt, bijvoorbeeld na polio, kan een distale afwikkeling worden aangebracht. Het draaipunt wordt door de kunstmatige afwikkeling naar distaal verplaatst. De lijn van de grondreactiekracht loopt nu verder voor de knie langs en zal dus een groter extensiemoment op de knie uitoefenen. Met andere woorden: de grondreactiekracht zorgt voor meer strekking van de knie tijdens de afwikkeling.

5.4 Stabiliserende afwikkeling

Als de vertraagde afwikkeling nog te weinig effect heeft, kan nog een extra wig onder de schoen worden aangebracht, die aan de voorzijde hoger is dan aan de achterzijde. De schoen wordt als het ware tegen de heuvel op stabiliserende afwikkeling geplaatst. Dit leidt tot een nog groter extensiemoment op de knie.

5.5 Polyfasische afwikkeling

Door het toepassen van een polyfasische afwikkeling wordt een volledig kunstmatige afwikkeling verkregen. Hiervoor wordt een 'rol' onder de schoen gemaakt. Onder het midden van de voet wordt deze enigszins afgevlakt om enige stabiliteit te geven in stand. Het precieze model van de afwikkelrol wordt bepaald door het gebruiksdoel. Deze kunnen zijn:
- stijve heup, knie en enkel;
- stijve enkel, normale knie;
- stijve knie, normale enkel.

5.6 Zoolverstijving

Gelengverstijving heeft de taak het schoengeleng te stabiliseren. Op de binnenzool wordt een verstevigingslaag aangebracht vanaf de hiel tot aan het balpunt. Dit kan gedaan worden met koolstofvezel of met een stalen veer. Binnenzoolverstijving heeft de taak de gehele schoen te stabiliseren en kan worden toegepast bij amputaties in de voorvoetregio, drukverdeling bij diabetes en ernstige MTP-klachten en ook voetlengteverschil. De verstijving loopt vanaf de hiel tot aan de neus en wordt gemaakt zoals bij de gelengverstijving. Meestal is een afwikkeling noodzakelijk.

5.7 Bufferhak

Een schokabsorberende wig in de hak verlaagt de hoge stootkracht bij het neerkomen van de voet. De bufferhak is dan ook geïndiceerd in alle situaties waarin een verlaging van de stootkracht wordt nagestreefd.

5.8 Hakafronding

Bij het begin van de afwikkeling komt de hak op de grond. De voet/schoen draait om dit aanraakpunt heen totdat de voet vlak op de grond staat. De grondreactiekracht zorgt voor een plantairflexie- moment rond dit draaipunt. Dit moment zorgt ervoor dat de voorvoet met een bepaalde kracht tegen de grond komt. Door de hakafronding wordt dit moment kleiner. De piekdrukken zullen dus ook kleiner worden als de voorvoet vlak op de grond komt.

5.9 Hakschoring

Bij mensen met een lichte varusstand van de calcaneus bestaat regelmatig de neiging tot een inversietrauma als de voet op de grond wordt geplaatst. Omdat de voet teveel op de laterate zijde wordt neergezet, ontstaat een inversie-moment. Op dezelfde wijze als hierboven kan ook dit inversie-moment worden tegengegaan door de hak naar lateraal te schoren, hetgeen een eversiemoment veroorzaakt.

5.10 Zoolwig

Het aanbrengen van een wig in of onder de schoen aan de laterale of mediale zijde vindt zijn toepassing met name bij klachten ter hoogte van de mediale of laterale zijde van de knie. Dit ter beïnvloeding van de pro- of supimatie van de voet.

5.11 Lokaal oprekken van de schacht

Soms is er sprake van een drukplek tegen de schacht van de schoen, bijvoorbeeld bij een hallux valgus. De orthopedisch schoentechnicus heeft apparatuur ter beschikking waarmee de schacht lokaal sterk kan worden opgerekt (mits de kwaliteit van het leer dit toestaat), zodat de drukpijnlijke plek wordt ontlast. Het spreekt voor zich dat de schacht van de voorvoet ook in z'n geheel in de lengte en/of breedte beperkt kan worden opgerekt.

<<     Inhoud    >>